Kanttekeningen van Thomas Merton bij rituelen

‘Het gaat niet om de buitenkant, maar om de grond van het bestaan’

Hoe minder woorden er vuilgemaakt worden aan de pontificale hoogmis op paasmorgen hoe beter. Oneindig pontificaal heen en weer geschuif, met de “ceremoniemeester” die voortdurend aanwijzingen geeft en probeert om de bedienaren in formatie te krijgen en de zaken in gang te houden. Purperen kalotje en cappa magna… De kerk stond stijf van plechtige, feodale en ondraaglijke ficties. Die hang naar luister, naar versiering en vertoon komt mij voor als werelds, hoe zeer het ook wordt voorgesteld “ter ere Gods” te zijn. De lente daarbuiten leek me veel heiliger. Die paasmiddag ging ik naar het meer en zat daar zwijgend te kijken naar de groene knoppen; de wind scheerde over het volkomen stille wateroppervlak, een muskusrat peddelde langzaam naar de overkant. Vredig en betekenisvol. Zachte lentelucht. Je kon er ademen. De alleluja’s kwamen vanzelf terug.’

Met deze zin uit het onlangs vertaalde Bespiegelingen van een schuldige toeschouwer geeft de trappist Thomas Merton op niet mis te verstane wijze uiting aan zijn gevoelens bij de mis op Paasmorgen in zijn klooster. Hij hield duidelijk niet van uiterlijk vertoon. Liturgie moest voor hem over het wezenlijke gaan. Twee bladzijden eerder is hij misschien nog feller:

‘…het zijn degenen die twijfelen die steeds de behoefte hebben om religieuze gevoelens tot uitdrukking te brengen en gebedsformules en rituelen te herhalen.’

Wat stoorde hem nu zo aan die viering? Hij heeft het over feodale ficties, middeleeuwse toestanden dus, waarbij de hoge heren zich verheffen boven het gewone volk. Merton had niets tegen de middeleeuwen, integendeel. Hij was bijzonder in die periode geïnteresseerd en las veel middeleeuwse schrijvers, maar die middeleeuwse tegenstelling tussen degenen die de macht bezaten – en dat ook graag etaleerden – en de arme bevolking vond hij verwerpelijk. Zijn cisterciënzer orde was eind elfde eeuw ontstaan vanwege het verzet tegen de rijkdom en het overmatig vertoon van de benedictijnen van Cluny. Men wilde toen terug naar de eenvoud van de regel van Benedictus, waarin het hoofdstuk over de nederigheid niet voor niets het langste hoofdstuk is. Ceremonieel wapengekletter hoort daar niet bij.

Natuurlijk was Merton niet blind voor de waarde en schoonheid van rituelen, liturgie en traditie. Wanneer je dagelijks verschillende keren in de kerk met je medebroeders samenkomt om de getijden te bidden en te zingen is het bijna onmogelijk om deze regelmaat niet als heilzaam te ervaren. Het zingen van de psalmen, toch ook een ritueel, droeg volgens hem bij aan het innerlijk toegroeien naar God en het gregoriaans was daar bij uitstek geschikt voor.

Dat het Merton niet om oppervlakkigheden ging, maar om dat innerlijke groeiproces, blijkt wanneer hij uitlegt waarom hij zich in 1938 – hij is dan 23 – heeft laten dopen.

‘(Ik heb) nooit een bijzondere “behoefte” gehad aan oppervlakkige religieuze routines om mezelf goed te voelen. Ik durf zelfs te stellen dat ik, zoals de meeste moderne mensen, niet eens geroerd ben door het idee van “in de hemel komen” na me door dit aardse leven geworsteld te hebben. Integendeel, mijn bekering tot het katholicisme begon met het besef van Gods aanwezigheid in het leven van nú, in de wereld en in mijzelf, en dat mijn taak als christen eruit bestaat te leven in het volle en vitale besef van deze grond van mijn bestaan en van het bestaan van de wereld. Daden en vormen van aanbidding kunnen je helpen om dit gestalte te geven en de kerk geeft ons met haar liturgie en sacramenten essentiële genademiddelen. Maar God kan zonder deze middelen werken, wanneer Hij dat wil. Toen ik toetrad tot de kerk was dat om God te zoeken, de levende God en niet alleen maar “de vertroostingen van religie.”’

Het gaat Merton niet om de buitenkant van de dingen, maar om ‘de grond van het bestaan’ die ontdekt kan en moet worden in de dagelijkse realiteit. Wanneer liturgie en rituelen niet gericht zijn op deze zoektocht, wanneer ze deze niet ondersteunen en voeden, dan stellen ze in feite weinig voor. Sterker nog, rituelen kunnen dan kwaad doen en een vermomming worden van iets anders. Mertons ergernis over de Paasliturgie ging daar waarschijnlijk over. Volgens hem was die niet zozeer een eerbetoon aan God, maar pompeuze klerikale dikdoenerij. Wanneer rituelen en liturgie niet langer zuiver zijn, maar iets onderliggends versluieren, kunnen ze zelfs gevaarlijk worden. Ze kunnen dan gebruikt worden om een onrechtvaardig systeem in stand te houden. Merton geeft daarvan een sprekend voorbeeld. Een jonge priester werd naar New Orleans gestuurd om de mis op te dragen in een ‘blanke’ katholieke parochie. Op het rooster stond de evangelietekst over het dubbele gebod van de liefde. In zijn preek wees hij erop dat dit dubbele gebod de grondslag vormde voor de hele Wet en de Profeten en dat er op dit gebod geen uitzonderingen waren. Het gold voor iedere christen en daarmee leverde hij impliciet kritiek op de rassenscheiding.

Halverwege zijn preek, toen de strekking van wat hij wilde zeggen meer dan duidelijk werd, stond een man te midden van de kerkgangers op en riep woedend: ‘Ik ben hier niet naartoe gekomen om naar dit soort troep te luisteren, ik kwam hier voor de mis.’
De priester stopte en wachtte. Dit irriteerde de man nog meer en hij eiste dat de preek werd stopgezet en dat hij anders zou vertrekken. De priester bleef nog steeds in stilte wachten en toen stond te midden van de kerkgangers, met instemmend gemompel van velen, een andere man op die protesteerde tegen deze leer die hij als ‘geouwehoer’ bestempelde. Toen de priester nog steeds niets zei, liepen de twee mannen de kerk uit, gevolgd door zo’n vijftig andere rechtgeaarde christenen uit de gemeenschap. Toen de eerste man naar buiten liep riep hij over zijn schouder tegen de priester: ‘Als ik vandaag de mis misloop is dat jouw schuld.’

Merton laat hiermee zien dat voor deze ‘rechtgeaarde christenen’ de liturgie van de eucharistie een ritueel geworden was dat hun eigen manier van leven bevestigde. Op zondag naar de mis gaan was iets dat hoorde bij hun leven, maar het had geen invloed op hun leven. Het was niet gericht op de ander en de Ander, noch was het aanleiding om eens kritisch naar jezelf te kijken. Op deze manier is het ritueel een soort gebruiksartikel geworden, dat ertoe dient je geweten te sussen en je een goed gevoel te geven, waarna je weer rustig je eigen gang kunt gaan.

Rituelen en liturgie vinden hun oorsprong in een doorleefde en een in eeuwen opgebouwde traditie. De ervaring vanuit die traditie heeft geleid tot manieren waarop we ons steeds weer verbinden met die traditie, in de vorm van rituelen en liturgie, die een gids zijn op onze levensweg. Merton vond het belangrijk om van deze wijsheid te getuigen, zoals blijkt uit de volgende hartenkreet.

Wat mezelf betreft, ik ben er steeds meer van overtuigd dat het mijn taak is iets te verhelderen van de traditie die in mij leeft en waarin ik leef: de traditie van wijsheid en geest die je kunt vinden, niet alleen in het westerse christendom, maar ook in de orthodoxe kerk, en ook, althans minstens op analoge wijze, in Azië en de islam. De geestelijke gezondheid van de mens, zijn evenwicht en zijn vrede hangen naar mijn mening af van de vraag of hij in zichzelf het blijvende besef levendig wil houden van wat in het verleden waarde had.’ 

Door Willy Eurlings
in Klooster! 14 Rituelen

 

Boeken