Schriftlezingen: Jesaja 66,18b-21; Psalm 117; Hebreeën 12,5-7.11-13; Lucas 13,22-30
De liturgie van deze zondag opent met een visioen van verlossing: “Ik kom”, zegt de Heer, “om alle volken en talen te verzamelen; zij zullen komen en mijn glorie zien”. God houdt zijn heilsplan om één familie te maken van alle volkeren van de aarde niet verborgen. In het evangelie van deze zondag krijgt Jezus de vraag: “Heer, zijn het er maar weinig die gered worden?”. Die opvatting was gebaseerd op de overtuiging dat het voldoende was tot het uitverkoren volk te behoren om deel te hebben aan het toekomstige koninkrijk.
Deze vraag lijkt er echter op te wijzen dat het niet voldoende is om tot het uitverkoren volk te behoren om redding te verkrijgen. Jezus is het daarmee eens, maar gaat verder. Hij antwoordt niet rechtstreeks aan de vraagsteller, maar richt zich tot allen met de woorden: “Doe wat u kunt om door de nauwe deur binnen te komen, want Ik verzeker u, velen zullen pro beren binnen te komen, maar er niet in slagen”. Jezus bedoelt met het beeld van de deur dat het dringend en noodzakelijk is om volgens het evangelie te leven.
Wij weten het uit ervaring: de deur van het egoïsme is breed. De brief aan de Hebreeën herinnert ons daarom terecht aan de vermaning. Ja, de vermaning van ons hart, van ons gedrag. En de deur is het evangelie. Wie het evangelie met zijn hart aanneemt, wordt gesnoeid. Zoals de Brief aan de Hebreeën schrijft: “Tucht is nooit prettig, op het moment zelf is er meer verdriet dan blijdschap; maar op de lange termijn levert ze voor degenen die zich door haar lieten vormen, de vrucht op van vrede en gerechtigheid”. En die vrucht zal de plaats binnengaan die door de Heer is bereid: “Dan zullen ze komen van oost en west, van noord en zuid, en aan tafel gaan in het koninkrijk van God”.
Vincenzo Paglia
Het Woord van God elke dag 2025