27e Zondag door het jaar C – Versterk ons vertrouwen

Schriftlezingen: Habakuk 1,2-3; 2,2-4; Psalm 95; 2 Timoteüs 1,6-8.13-14; Lucas 17,5-10

“Hoelang moet ik nog roepen, Heer, terwijl U maar niet luistert? Hoelang moet ik nog ‘Geweld!’ tegen U schreeuwen, terwijl U maar geen uitkomst brengt? Waarom laat U mij onrecht zien en ziet U die ellende maar aan? Waarom sta ik tegenover geweld en onderdrukking, waarom is er ruzie en moet men lijden onder conflicten?”; dit zijn de openingswoorden van de dialoog tussen de profeet Habakuk en God. In de kreet van de profeet horen we de kreten van de verdrukten van vandaag, vooral die van volke­ren in oorlog. Het gebied waarover de profeet spreekt, wordt vandaag nog steeds getekend door verschrikkelijke oorlogsvoering. We kunnen niet hul­peloos blijven toekijken en we moeten – samen met de profeet – de Heer blijven aanroepen. Hij herhaalt het ook voor ons: “Schrijf het visioen op, zet het duidelijk op schrift, zodat men het vlot kan lezen. Want het visioen, al wacht het zijn toegewezen tijd nog af, smacht naar zijn vervulling: het vertelt geen leugen. Al blijft het uit, geef het wachten niet op, want komen doet het beslist en het komt niet te laat”. We moeten deze woorden in ons hart en in dat van de volkeren en religies griffen, zodat allen Gods gedachte kennen: zij die “niet deugen”, zullen bezwijken, terwijl de rechtvaardigen door hun geloof zullen leven.

We doen er goed aan om samen met de apostelen te herhalen: “Heer, ver­sterk ons vertrouwen”. Het is een gebed dat we vaak moeten herhalen. Ook al is het antwoord van Jezus verrassend. Aan de leerlingen die om meer ge­loof vragen, antwoordt Jezus: “Al heb je maar een vertrouwen als een mosterdzaadje, als je tegen die moerbeiboom daar zegt: ‘Kom met wortel en al uit de grond en verplant je naar zee’, dan zou hij je gehoorzamen”. Jezus lijkt ons te willen zeggen dat een groot geloof niet nodig is. Een klein geloof is voldoende, als het maar geloof is, vertrouwen, overgave, vertrouwen in God en niet vertrouwen in jezelf, in je eigen tradities, in je eigen kracht, of erger nog, in het geld en de macht van deze wereld. Hoe vaak zegt Jezus in het evangelie niet tegen hen die genezen zijn: “Uw geloof heeft u gered”. En dan hebben we het meestal over klein geloof.

De gelijkenis die Lucas vertelt, onmiddellijk na de uitspraak over de kracht van het geloof, helpt ons om de betekenis van de dienstbaarheid van de gelovigen te begrijpen. Jezus spreekt over een slaaf op het land van de Heer en waarschuwt ons tegen de pretentie om meteen aan tafel te gaan zitten, alsof we er recht op zouden hebben en het maal alleen voor ons bereid zou zijn. Jezus voegt eraan toe: “Zo moeten ook jullie zeggen, als je alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: ‘Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen’”. De leerling is geroepen om zijn plicht tot het einde toe te vervullen en dan te zeggen: “Wij zijn maar slaven”. Niet dat zijn dienst nutteloos is. Verre van dat. Wat ons nutteloos maakt, is onze geldingsdrang, verdiensten opeisen, eigen voordeel zoeken. Als we onszelf in dienst stellen van Gods droom voor de wereld, ontvangen we de kracht van God: we zijn “maar slaven” omdat God zelf met ons en door ons heen werkt.

Vincenzo Paglia
Het Woord van God elke dag 2025

 

Boeken